-
1 ze zijn er nog maar net
ze zijn er nog maar netVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ze zijn er nog maar net
-
2 nog
1 [tot op dit ogenblik] still, so far2 [voortdurend] still3 [+ vergrotende trap] even, still4 [van nu af] from now (on), more♦voorbeelden:1 is er nog thee? • is there any tea left?ze is nog jong • she's still youngniemand heeft dit nog geprobeerd • no one has tried this (as) yetik hoor het hem nog zeggen • I can (still) hear him saying itik heb nog maar één hoofdstuk gelezen • I've only read one chapter (so far/as yet)zelfs nu nog • even nowtot nog toe • so far, up to nownog geen veertig • on the better side of forty3 nog groter • even larger, larger still5 wil je nog thee? • (would you like some) more tea?nog één woord en ik schiet • one more word and I'll shoot (you)neem er nog eentje! • have another (one)!¶ ga jij nog naar dat feest? • are you (still) going to that party?ik heb hem nog diezelfde dag gezien • I saw him that very/same daykom je nog? • are you coming (or not)?ik zag hem vorige week nog • I saw him only last weekverder nog iets? • anything else?het is praktisch, en bovendien nog mooi ook • it's practical and what's more, it's beautifulze zijn er nog maar net • they've only just arrivednog maar een kind • a mere childdat wil nog niet zeggen dat • that is not to say thatze ging nog mee ook • she went/came along too!ik was nog wel bang dat je niet zou komen • and me being afraid you wouldn't turn upal is hij nog zo rijk … • no matter how rich he may be …ik heb hem nog zó gewaarschuwd • I warned him sonog geen maand geleden • less than a month agowat dan nog? • so what? -
3 nog
1 [algemeen] encore2 [+ vergrotende trap]encore plus, davantage♦voorbeelden:over van alles en nog wat praten • parler de choses et d'autreshij hoest nog altijd • il tousse toujoursnog eens • encore une foisgisteren nog • pas plus tard qu'hierik heb nog maar één hoofdstuk gelezen • je n'ai encore lu qu'un seul chapitrezij had nog maar net de tijd om • elle avait tout juste le temps dehij heeft nog steeds geen antwoord • il n'a toujours pas de réponsevandaag nog • aujourd'hui mêmenog drie nachtjes slapen • plus que trois nuitsnog geen week geleden • il y a moins d'une semaine¶ ga jij nog naar dat feest? • tu y vas, toi, à cette fête?kom je nog? • tu viens, oui (ou non)?als hij dan nog zijn best deed • si encore il faisait de son mieuxen wat dan nog? • et alors?ze ging nog mee ook! • et qu'est-ce que tu crois? elle est venue avec nous!je zult me nog wel eens gelijk geven • tu finiras bien par me donner raisonik was nog wel bang dat je niet zou komen • et moi qui craignais que tu ne viennes pasal zijn ze nog zo behulpzaam, ik mag ze niet • ils ont beau être serviables je ne les aime pasook al is het nog zo weinig • si peu que ce soitik heb hem nog zó gewaarschuwd • et pourtant je l'avais bien avertidat kan er nog mee door • passe encore -
4 net
net1〈 het〉2 [elkaar snijdende zaken] network ⇒ system, 〈 communicatie ook〉 net, mains 〈 elektrisch〉, grid 〈 gas, elektriciteit〉3 [televisiezenders] channel♦voorbeelden:netten breien/knopen • make netseen net spannen • spread a net〈 figuurlijk〉 achter het net vissen • miss out, miss the boatde koffer in het net leggen • put the suitcase in the rack〈 figuurlijk〉 iemand in zijn netten verstrikken • (en)trap/ensnare someonehet elektrische net • the (electric) mains3 het eerste/tweede net • channel one/two————————net24 [hygiënisch] clean5 [ethisch zuiver] decent♦voorbeelden:1 een nette stapel • a neat/tidy pileiets in het net schrijven/uitwerken • copy out something3 een nette buurt • a respectable/genteel neighbourhoodnette mensen • respectable/decent people‘copuleren’ is een net woord voor ‘neuken’ • ‘copulate’ is a polite word for ‘fuck’II 〈 bijwoord〉2 [pas; precies als] just♦voorbeelden:1 net goed • serves you/him/her/them right〈 ironisch〉 dat kun je net denken • you've got another thing coming, not likelyzij ging net vertrekken • she was about to leavenet iets voor hem • 〈 net wat hij zoekt〉 just the thing for him; 〈 kenmerkend voor hem〉 just like him, him all overnet wat ik dacht • just as I thoughtdat is net wat ik nodig heb • that's exactly what I need; 〈 ook ironisch〉 that's just what I need; 〈 ironisch〉 that's all I neednet wat je zegt! • just as you say!, right you are!maar net een voldoende halen • just pass, scrape throughdat was maar net aan • that was a narrow escape/close call, that was touch and gonet mis • a near miss/thingik weet het nog zo net niet • I'm not so surehet nog net halen • squeak through/byik weet het net zo min als jij • your guess is as good as minewij zijn net zo min tevreden • we aren't satisfied eitherze zeurden net zo lang tot hij meeging • they nagged him into coming alongze is net zo goed als hij • she's every bit as good as he isze hebben net zo goed een medaille verdiend • they are just as worthy of a medalde een net zoveel geven als de ander • give one just as much as the otherhet is net alsof je het leuk vindt • it's (almost) as if you think it's funnydat is het hem nou net • that's just it, there's the rubzo is het maar net • right you are!, just as you say!dan heb ik net zo lief dat je weg gaat • in that case I'd just as soon you leftje moet net doen alsof • you must pretendhet begint net zo gezellig te worden • the fun is just startingwe hadden net zo goed niets kunnen doen • we might just as well have done nothingwe kwamen net te laat • we came just too latehij is net zijn vader • he's the spitting image of his fatherik heb dat gisteren net schoongemaakt • I cleaned that only yesterdaywij zijn net thuis • we've (only) just come homewe waren er nog maar net, toen … • we had hardly arrived when …net of hij zo'n beste is • as if he's so great3 kun je dat niet netter zeggen? • can't you put that more politely? -
5 net
net1〈 het〉♦voorbeelden:het haar in een netje dragen • serrer les cheveux dans une résillede bal in het net trappen • envoyer le ballon dans le filet〈 figuurlijk〉 iemand in zijn netten verstrikken • attirer qn. dans ses filets〈 figuurlijk〉 in iemands netten verstrikt raken • tomber dans les filets de qn.————————net24 [hygiënisch] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 net/nette♦voorbeelden:keurig net gekleed • bien misin het net schrijven • mettre au netnette mensen • gens comme il faut5 net goed! • c'est bien fait!〈 ironisch〉 dat kun je net denken! • des clous!net doen alsof • faire semblant denet wat ik dacht • c'est bien ce que je me disaisik weet het nog zo net niet • je n'en suis pas si sûrnet zo • de la même manièrede een net zoveel geven als de ander • donner autant à l'un qu'à l'autrenet zoals • tout commezo is het maar net • c'est comme çaik wilde net weggaan • j'étais sur le point de partirzijn trein maar net op tijd halen • avoir son train de justessedat was nog maar net op tijd • il s'en est fallu de peumaar net de tijd hebben om … • n'avoir que le temps de …zij is net een jongen • c'est un vrai garçondat is net zilver • on dirait de l'argentnet echt • on jurerait que c'est (du) vraimet deze zaak gaat het net zo als met die andere • il en va de cette affaire comme de l'autrehij is net zo lui als ik • il est aussi paresseux que moiik zou net zo goed kunnen weigeren • je pourrais (tout) aussi bien refuserje kunt net zo goed tegen een dove praten • autant parler à un sourd!net of • comme si -
6 zijn
zijn11 [algemeen] être3 [gebeuren] arriver4 [+ van][behoren aan] être (à, de)5 [bezig zijn met] être en train de6 [bedragen] s'élever (à)7 [weersgesteldheid] faire8 [leeftijd] avoir♦voorbeelden:1 〈 bijbel〉 God zei: ‘daar zij licht’. En daar was licht • Dieu dit: ‘que la lumière soit’. Et la lumière futdie man is er geweest • 〈 heeft het hoogstwaarschijnlijk niet overleefd〉 cet homme ne va pas s'en tirer; 〈 is gestorven〉 cet homme n'est pluser zijn mensen die … • il y a des gens qui …bang zijn • avoir peurdaar is niets van waar • il n'y a pas un mot de vrai là-dedansdat is te doen • c'est faisablehij is geprezen (geworden) • il a été approuvédat kan wel (zo) zijn • c'est bien possibledat boek is overal te krijgen • ce livre se trouve partouthij is uitgegaan • il est sortihet is maar dat je het weet • à titre d'informationhet is laat • il est tardhet is avond • c'est le soirhet was op een woensdag • c'était un mercredihet is woensdag vandaag • nous sommes mercredizij het • cependantdat is 'm • c'est luiwat is er? • qu'est-ce qu'il y a?〈bijv. in café〉 wat zal het zijn? • et pour Monsieur, Madame?er was eens een koning … • il était une fois un roi …hoe was dat ook weer? • comment était-ce encore?als het ware • pour ainsi direals ik jou was, zou ik … • (si j'étais) à ta place, je …zij het dat … • bien que …,het is of ik hem meer gezien heb • il me semble que je l'ai déjà vuben ik? • c'est à moi?2 hoe ver ben je? • où en es-tu?waar is hij nu toch? • mais où est-il (donc)?er was vroeger iets tussen die twee • il s'est passé qc. entre eux autrefoishet zij zo • soit4 van wie is dat potlood? • à qui est ce crayon?van welke auteur is dat boek? • de quel auteur est ce livre?wij zijn met de trein • nous sommes venus en train————————zijn21 [bijvoeglijk gebruikt]son, sa, ses2 [zelfstandig gebruikt]le sien, la sienne♦voorbeelden:te zijner tijd • en temps utilehet zijne ervan zeggen • donner son avishij wilde er het zijne van weten • il voulut en avoir le coeur net -
7 just
adj. eerlijk; fatsoenlijk; juist; passend; geschikt; behoorlijk; wenselijk; waar(dig); rechtvaardig; echt--------adv. nu; op dit moment; precies; ongeveer; bijna niet; alleen; nauwelijks; echt--------n. dueljust1[ dzjust] 〈bijvoeglijk naamwoord; justness〉1 billijk ⇒ rechtvaardig, fair♦voorbeelden:————————just2〈 bijwoord〉1 precies ⇒ juist, net2 amper ⇒ ternauwernood, (maar) net3 net ⇒ zoëven, daarnet♦voorbeelden:just about • zowat, wel zo'n beetje, zo ongeveerjust like him • net iets voor hemjust a minute, please • (een) ogenblikje a.u.b.that's just one of those things • dat gaat nu eenmaal zoit just doesn't make sense • het slaat gewoon nergens opjust listen to that cheering • moet je ze eens horen juichenjust wait and see • wacht maar, dan zul je eens zienjust like that • zo maar¶ just the same • toch, niettemin -
8 they've (only) just arrived
-
9 only
adj. enig--------adv. slechts, alleen, maar--------conj. maaronly1[ oonlie] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 enig2 best ⇒ (meest) geschikt, juist♦voorbeelden:we were the only people wearing hats • we waren de enigen met een hoed (op)the only thing now is to call the police • het enige wat je nu nog kunt doen, is er de politie bijhalenhis one and only friend • zijn enige echte vriendmy one and only hope • de enige hoop die me nog rest¶ you're not the only pebble on the beach • je bent niet alleen op de wereld; er zijn ook nog anderen te krijgen————————only2〈 bijwoord〉1 slechts ⇒ alleen (maar), maar, enkel♦voorbeelden:1 only think! • stel je voor!I've only just enough money • ik heb maar net genoeg geldshe was only too glad • ze was maar al te blijonly five minutes more • nog vijf minuten, niet meerif and only if • als en alleen alsif only • als … maar, ik wou dat …if only you had come earlier! • was je maar wat vroeger gekomen!if only to/because • al was het alleen maar omwe walked for two hours, only to find out that … • we liepen twee uur, maar enkel om te ontdekken dat …she told me only last week that … • ze vertelde het me vorige week nog dat …he arrived only yesterday • hij arriveerde gisteren pas————————only3〈 voegwoord〉♦voorbeelden:1 I like it, only I cannot afford it • ik vind het mooi, maar ik kan het niet betalenI could have gone, only my mother was ill • ik had kunnen gaan als mijn moeder niet ziek was geweestI would have phoned, only I didn't know your number • ik zou gebeld hebben maar ik had je nummer niet -
10 temps
temps [tã]〈m.〉1 tijd ⇒ tijdperk, periode2 weer♦voorbeelden:temps d'arrêt • pauze, rust, onderbrekingtemps de réflexion • bedenktijd〈 spreekwoord〉 autres temps, autres moeurs • andere tijden, andere zedenil y a beau temps que • het is al een tijd geleden datbon temps • veel plezierces temps-ci • de laatste tijdtemps creux • stille tijdil est grand temps • het is de hoogste tijdtemps humains • manurenmon jeune temps • mijn jonge jarenen même temps • tegelijkertijden même temps … et • zowel … alstemps mort • 〈 sport en spel〉spelonderbreking, time-out; 〈 figuurlijk〉 onderbreking; 〈van werk enz.〉 onbenutte tijdtemps moyen de Greenwich • Greenwichtijdtravailler à plein temps, à temps complet • een volledige baan hebbenles premiers temps • aanvankelijk, in het beginquelque temps • een tijdjede, en tout temps • altijd (al), te allen tijdetout le temps • voortdurend, steeds (maar), de hele tijden temps utile, voulu • te zijner tijdpar le temps qui court • heden ten dagese donner, se payer, prendre du bon temps • zich goed vermaken, het ervan nemenil n'est que temps • het is hoog tijdil était temps • dat was nog maar net op tijdavoir fait son temps • zijn (beste) tijd gehad hebben; 〈 van personen〉 versleten zijn; 〈 figuurlijk〉 achterhaald zijnpasser le temps • de tijd verdrijvenprendre son temps • zich niet haasten, het juiste ogenblik uitkiezentromper, tuer le temps • de tijd dodenn'avoir qu'un temps • van korte duur zijnil y a peu de temps • onlangsà temps • op tijd, bijtijdsavec le temps • mettertijddans le temps • vroeger, destijdsde temps à autre, de temps en temps • van tijd tot tijd, af en toede mon temps • in mijn tijdêtre de son temps • een kind van zijn tijd zijndepuis quelque temps • sinds kortdu temps de Charlemagne • in de tijd van Karel de Grotedurant, pendant ce temps • in die tussentijd, intussenen temps et lieu • te gelegener tijd en plaatsentre temps • intussenau, dans le, du temps où • toendepuis le temps que • sindsdu temps que • toenpar le temps qu'il fait • met dit weerquel temps fait-il? • wat voor weer is het?le temps se met au beau • het wordt mooi weer3 temps d'une danse • danspas, dansfiguur(mesure à) trois temps • driekwartsmaatbattre les temps d'une mesure • de maat slaanen deux temps, trois mouvements • in een vloek en een zuchtmoteur (à) quatre temps • viertaktmotorm1) tijd2) weer3) maatdeel [muziek]4) slag -
11 of
of1 [bij tegenstelling] ou2 [verklarend] ou (bien)5 [alsof] comme si6 [weten of, vragen of] si 〈+ aantonende wijs〉7 [als sterke bevestiging] et comment♦voorbeelden:nooit dronk of rookte hij • jamais il ne buvait ni ne fumaitniet meer of minder • ni plus ni moinsje moet het doen, of je wilt of niet • tu devras le faire, que tu le veuilles ou non2 hij komt niet, of het moet dringend zijn • il ne viendra pas, à moins que ce ne soit urgent3 hou op of ik krijg de slappe lach • arrête, sinon je crèvenauwelijks was hij in slaap gevallen of hij begon te snurken • à peine endormi il se mit à ronflerik weet niet beter of hij is springlevend • il est bien vivant que je sacheer gebeurt niets of hij weet ervan • il ne se passe rien qu'il ne sacheer gaat geen week voorbij of hij komt bij ons langs • il ne se passe pas une semaine qu'il ne vienne nous voirhet scheelde weinig, of zij was gekozen • il s'en est fallu de peu qu'elle n'ait été élueer is geen land of hij is er geweest • il n'y a pas de pays où il n'ait étéik ben nog maar net thuis of de telefoon gaat • je suis à peine rentré, que le téléphone sonne4 of je roept en schreeuwt, ik doe toch niet open • tu as beau crier et hurler, je ne te laisserai pas entrerhij doet of hij slaapt • il fait semblant de dormirhij doet of hij nergens van weet • il ne fait semblant de rienof jij nooit eens een fout maakt • comme si toi, tu ne faisais jamais de fauteik twijfel eraan, of hij komen zal • je doute qu'il vienneik twijfel er niet aan of hij komt • je ne doute pas qu'il viendraik zal hem vragen of hij komt • je lui demanderai s'il viendrahet probleem is of hij beschikbaar is • le problème est de savoir s'il est disponiblehet is nog maar de vraag of • reste à savoir si7 kom je ook? en of! • tu viendras aussi? et comment!een dag of tien • une dizaine de jourseen stuk of twintig (boeken) • une vingtaine (de livres)een dag of wat • quelques jours -
12 tout
tout1 [toe]〈m.〉1 geheel ⇒ totaal, alles2 hoofdzaak ⇒ (het) belangrijkste, voornaamste♦voorbeelden:risquer le tout pour le tout • alles op het spel zetten(ne) … (pas) du tout • helemaal niet, absoluut nietdu tout • helemaal nietdu tout au tout • helemaal, volledig————————tout2 [toe],1 (ge)heel ⇒ volledig, een en al3 〈 elliptisch〉(bestemd, geschikt) voor ieder(e) ⇒ met alle …, van alle …♦voorbeelden:en toute simplicité • in alle eenvoudil est toute simplicité • hij is een en al eenvoud, hij is de eenvoud zelvetout le temps • voortdurend, aldoor, altijd2 tout un chacun • een ieder, iedereentous (les) deux • allebei, alle tweetous les deux jours • om de andere dagtout ce qu'il y a de gens connus • alle bekende mensenc'est sérieux? tout ce qu'il y a de plus sérieux • echt waar?, honderd procent serieus, ik meen het echt(film) tous publics • (film) voor ieder publiek, voor een breed publiekvéhicule tous terrains • terreinwagen, -voertuig, jeeppour tout (bagage) • als enige (bagage)————————tout3 [toe],1 alles ⇒ allemaal, allen, iedereen♦voorbeelden:avoir tout de • alle eigenschappen hebben vanpour tout dire • al met alc'est tout dire • daarmee is alles gezegdce sera tout pour aujourd'hui • daar zullen we het vandaag bij latentous (au)tant que nous sommes • wij allen, zonder uitzonderingaprès tout • tenslotte, alles welbeschouwden tout et pour tout • niet meer dan, alles bij elkaarenvers et contre tous • tegen iedereenpar-dessus tout, au-dessus de tout • bovenal, vooralvoilà tout • dat is alles¶ comme tout • heel erg, vreselijket tout • en zo, en wat dies meer zijet tout et tout • enzovoort, enzovoort————————tout4 [toe]〈 bijwoord〉1 heel ⇒ erg, zeer, bijzonder, helemaal3 geheel en al ⇒ een en al, niets dan♦voorbeelden:1 tout juste • nog maar net, op het nippertjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor, vol aandacht zijnc'est tout un • dat is precies hetzelfdetout aussi grand que • (precies) even groot alsêtre tout à ses projets • helemaal opgaan in zijn, haar plannentout à vous • geheel tot uw beschikking, tot uw dienst¶ tout d'abord • allereerst, voor allestout enfant, tout gosse • als kind al …tout à fait • helemaal, preciestout au moins • op z'n (aller)minsttout au plus • hoogstensle tout dernier, premier • de allerlaatste, allereersteà tout jamais • voor altijdtout de même • tochtout en marchant, il m'a raconté • terwijl we liepen, onder het lopen vertelde hij metout en étant riche, il vit très simplement • hoewel hij rijk is, leeft hij erg eenvoudigtout riche que je suis • hoe rijk ik ook ben1. m1) geheel, totaal2) hoofdzaak3) heelal2. tout, tous, toutespron1) alles2) allemaal, iedereen3. tout, toute, tous, toutesadj1) geheel, volledig2) elk, ieder3) bestemd voor4. adv1) heel, erg, helemaal2) zuiver3) geheel en al -
13 *hors-d'oeuvre
*hors-d'oeuvre ['orduvr]〈m.〉♦voorbeelden: -
14 n'en être qu'au hors-d'oeuvre
n'en être qu'au hors-d'oeuvreDictionnaire français-néerlandais > n'en être qu'au hors-d'oeuvre
-
15 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
16 halen
5 [erin slagen te bereiken] reach ⇒ catch 〈trein enz.〉, get 〈 hoge noten〉, 〈 het halen〉 make, 〈bij iets/iemand〉 compare, 〈 overleven〉 pull through♦voorbeelden:ik kan er mijn kosten niet uit halen • it doesn't cover my expensesiemand erin halen • drag someone ineruit halen wat erin zit • get the most out of somethingeruit halen wat eruit te halen is • take all one can getoverhoop halen • turn upside downwaar haal ik het geld vandaan? • where shall I find the money?alles naar zich toe halen • 〈 ook figuurlijk〉 grab everything, get one's hands on everything one cande vlag naar beneden halen • lower the flageen vliegtuig naar beneden halen • (bring) down an aeroplanevechters uit elkaar halen • seperate the fighterszijn zakdoek uit zijn zak halen • pull out one's handkerchiefer zo veel mogelijk uit halen • make the most ofiemand uit zijn concentratie halen • break someone's concentrationgeld van de bank halen • (with)draw money from the bankvoor zich halen • 〈 figuurlijk〉 visualize, imagine2 haal voor hem een glas bier! • get him a (glass of) beer!de post halen • collect the mailwordt je zuster gehaald? • is anybody coming for your sister?ik zal het gaan halen • I'll go and get itik zal je morgen komen halen • I'll come for you tomorrowhij haalt zijn boodschappen bij de supermarkt • he does his shopping at the supermarketeen muur tegen de grond halen • pull down a walliemand van de trein halen • meet someone at the stationdrie halen twee betalen • two for the price of oneiets te voorschijn/voor de dag halen • produce somethinghulp/de politie halen • go for help/the policeiemand/iets laten halen • send for someone/somethingiemand iets laten halen • send someone for something4 goede/slechte cijfers halen • get good/bad marksde eerste prijs halen • take first prizemaar net een voldoende halen voor zijn opstellen • scrape through in essay writingwaar haalt hij het vandaan • where does he get it from; 〈 ironisch〉 where does he get these ideas fromdat haal ik niet • I won't make ithij heeft de finish niet gehaald • he did not make it to the finishde post halen • be in time for the postzijn negentigste verjaardag halen • live to be ninetyde nieuwe dokter haalt het niet bij de oude • the new doctor isn't a patch on the old oneik denk niet dat hij (zieke) het zal halen • I don't think he will pull throughhun kandidaat heeft het nog net gehaald • their candidate scraped throughbier haalt het niet bij wijn • beer cannot compare with winedaar haalt niets (het) bij • nothing can touch/beat ithij haalt (het) niet bij haar • he's nowhere near as good as heriemand naar beneden halen • belittle someonevlekken halen uit iets • remove stains from something -
17 noch
noch1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 schnell noch ein Wort! • alleen dit nog!wie heißt er noch? • hoe heet hij ook weer?noch dazu, dazu noch dumm • bovendien nog domnoch eben, eben noch • nog juist, nog netkaum noch • nauwelijks meerer wird schon noch kommen • hij zal nog wel komennoch und noch einmal, noch und nochmals • telkens opnieuwGeld noch und noch • geld in overvloed————————noch2〈 voegwoord〉♦voorbeelden:1 weder … noch • (noch) … nochwir sind weder arm noch reich • we zijn niet arm, maar ook niet rijk -
18 manquer
manquer [mãkee]1 ontbreken ⇒ afwezig zijn, verstek laten gaan, missen2 gebrek hebben (aan) ⇒ niet hebben, te kort komen, missen3 tekortschieten (in) ⇒ nalaten, verzuimen♦voorbeelden:1 ce n'est pas l'argent qui manque! • er is geld genoeg!ses enfants lui manquent • hij, zij mist zijn, haar kinderenles occasions ne manquent pas! • gelegenheid te over!l'argent vint à manquer • het geld raakte opla voix lui manqua • zijn stem stokte in zijn keelles forces lui manquèrent • zijn krachten begaven hettu me manques beaucoup • ik mis je ergmanquer à l'appel • op het appel ontbrekenla conversation manque d' entrain • het gesprek wil niet vlottenmanquer d' expérience • onervaren zijnil ne manque pas d' esprit • hij is niet ongeestigil ne manque de rien • hij komt niets te kortmanquer à sa parole • zijn woord breken〈 formeel〉 manquer à qn., au respect qu'on doit à qn. • iemand niet met het verschuldigde respect bejegenenje n'y manquerai pas • ik zal het zeker doenne pas manquer de faire qc. • iets zeker doenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 mislopen3 tot een mislukking maken ⇒ laten mislukken, laten mislopen, verknoeien♦voorbeelden:manquer le train • de trein missen〈 figuurlijk〉 la prochaine fois, je ne le manquerai pas • de volgende keer zal ik hem te grazen nemen, zal ik hem weten te vinden→ coche¶ manquer la classe • spijbelen, de school verzuimenmanquer une occasion • een gelegenheid voorbij laten gaanil n'en manque pas une • hij begaat de ene stommiteit na de anderev1) ontbreken2) niet hebben, missen3) verzuimen4) mislukken5) missen, niet treffen6) mislopen -
19 aan
aan11 [m.b.t. kleding] mis2 [in werking] en fonctionnement3 [brandend] allumé♦voorbeelden:daar heeft zij niets aan • cela ne lui sert à riendaar ben ik nog niet aan toe • je n'en suis pas encore làhij moet er aan • 〈 het onderspit delven〉 il aura le dessous; 〈 het ontgelden〉 il devra payer les pots cassés; 〈 dood〉 il faudra le supprimerzij is er aan toe • 〈 gaat beginnen〉 elle est prête à commencer; 〈 heeft het nodig〉 elle en a vraiment besoiner beroerd aan toe zijn • aller maldat is maar net aan • c'est tout justedaar is niets van aan • il n'en est rienrustig aan! • doucement!zij weet niet waar zij aan toe is • elle ne sait pas à quoi s'en tenirzo zoetjes aan • tout doucementdaar is niets, weinig aan • 〈 gemakkelijk〉 ce n'est pas (bien) difficile; 〈 oninteressant〉 ce n'est pas (très) intéressant; 〈 niet stuk〉 l'objet n'est pas (tellement) abîméaan vakantie toe zijn • avoir besoin de vacanceswe zijn aan hoofdstuk drie toe • nous en sommes au chapitre trois→ link=boot boot————————aan2〈 voorzetsel〉1 [algemeen]à2 [tengevolge van; wat betreft] de♦voorbeelden:doen aan • faire (qc.), pratiquer (qc.)aan het werk gaan • se mettre au travaildat is aan het toenemen • cela va (en) augmentanthet is aan mij er voor te zorgen dat … • c'est moi qui dois veiller à ce que …hoe kom je aan dat spul? • où as-tu déniché cela?dat ligt aan haar • 〈 het ligt in haar macht〉 cela dépend d'elle; 〈 het is haar schuld〉 c'est de sa fautesterven aan een ziekte • mourir d'une maladieaan de Maas • sur la Meuseaan zee • au bord de la merhij gaf het pakje aan de bode • il donna le paquet au messagerhij wil niet aan een auto • il ne veut pas de voitureaan de haven wonen • habiter le quartier du portaan het lezen • en train de lire→ link=twee twee -
20 new
het economische welzijn van een gemeenschap of natie nadat de uitkeringen en kosten berekend zijnNEW (net economic welfare)--------oorlog zondewr gebruikmaking van explosieven'biologische en/of high-tech virussen gebruikt als strijdwapensNEW (nonexplosive warfare)[ njoe:] 〈 newness〉1 nieuw ⇒ ongebruikt, recent♦voorbeelden:a new look • een nieuw aanziennew math(s) • nieuwe/moderne wiskundenew moon • (eerste fase van de) wassende maan, nieuwemaannew town • new town, nieuwbouwstadthe New World • de Nieuwe Wereld, Noord- en Zuid-Amerikaas good as new • zo goed als nieuwput a new face on • een nieuw gezicht geventurn over a new leaf • met een schone lei beginnencast a new light on • een nieuw licht werpen opget/give (someone/something) a new lease of/ 〈 Amerikaans-Engels〉 on life • de levensduur verlengen (van persoon/voorwerp), (iemand) een hart onder de riem stekenwhat's new? • is er nog nieuws?that's new to me • dat is nieuw voor meI'm new to the job • ik werk hier nog maar pas
См. также в других словарях:
Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kuh — 1. A Kü moalkat trog a Hols. (Nordfries.) – Johansen, 72. Die Kuh milcht durch den Hals. 2. A Kuh söüft â méa, ässe vertroa kô. (Henneberg.) Auch eine Kuh säuft wol mehr als sie vertragen kann. Mit Anwendung auf Säufer. 3. A Küh wal t egh wed,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Bauer (der) — 1. Armer Bauern Kälber und reicher Herren Töchter werden nicht alt. – Kirchhofer, 347. 2. Auch der Bauer isst nicht ungesalzen. Was ihm indess von seinem Schulzen, Landrath oder Pfarrer vorgepredigt wird, ist in der Regel nicht mit attischem… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Haus — 1. Alte Häuser haben trübe Fenster. Dän.: Gammelt huus haver dumme vinduer. (Prov. dan., 315.) 2. Alte Häuser leiden mehr als neue. Wenn diese nicht schon zusammenfallen, ehe sie fertig gebaut sind. 3. Alte Häuser streicht man an, wenn man sie… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wort — 1. A guids Woat pfint a guids Oat. (Steiermark.) – Firmenich, II, 767, 73. 2. A güt Wort bringt a güte Äntver (Antwort). (Warschau. Jüd. deutsch.) Freundliches Entgegenkommen gewinnt die Herzen. 3. Allen Worten ist nicht zu glauben. – Henisch,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Laus — 1. Aus ar Lôs wird a Hôs. (Militsch.) Aus einer Laus wird ein Haus. Wenn jemand aus Kleinigkeiten, kleinen Versehen grosse Dinge macht. 2. Bat biäter es as ne Lûs, maut me met niämen noa Hûs. (Iserlohn.) – Woeste, 73, 200. 3. Besser eine Laus im… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tag — 1. Alen Doach hîsch, äs mäkest hîsch; un Sangtich hîsch, dâd äs hîsch. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 368. 2. All Dag is ken Joarmarkt. (Strelitz.) 3. All Dage is kîn Sonndag (kîn Karkmess, sün kîn Fangeldage). (Oldenburg.) 4. All Doag wat Nîgs … Deutsches Sprichwörter-Lexikon